DE RAMP: THIJS
Hoe weet je of iets echt is?

Gelukkig wist Thijs zeker dat hij droomde. Hij stond voor zijn raam en zag de eerste raketten inslaan in de grote studentenflat vlakbij. Selwerd 2. Terwijl de inslag zijn maag en zijn deur deed trillen, bleef hij rustig voor zijn open raam staan kijken. Het was een droom. Hij wist zeker dat hij het zo overleven – allicht. Hij zou zo ontwaken en om het verhaal lachen. Raketten op Selwerd 2, het was Servië niet zeg. Hij moest toch maar eens minder vaak naar netwerk kijken. Omdat hij zeker was van ontwaken was het bijna vermakelijk om te zien hoe mensen eerst totaal naar buiten stroomden en naar de rode brandgloed boven het Noorder plantsoen keken. Ergens vlakbij sloeg een bom in. Een regen van miljarden glinsterende splinters glas kletterde in slow motion op gillende buren. Het praten en kijken was opgehouden, iedereen zocht elkaar op en zocht zo snel mogelijk een goed heenkomen. Op straat bleef een oude man liggen in de scherven. Thijs had zelf niets gevoeld, en inderdaad waren zijn ramen als enige in de hele straat heel gebleven. Het verbaasde hem niets, het was immers een droom? Hij stelde zich voor wat de mensen nog zouden doen, binnenshuis. Wat doe je in de laatste minuten van je leven? Het overgrote deel zal zeggen dat ze doodkalm in bed gaan liggen, of gaan puzzelen, zoenen, nog één keer neuken, of zelfmoord plegen. Dat is niet waar. Als het er echt op aankomt en Russische bommen regenen op Groningen, dan rent iedereen naar zijn tv en radio, en dan naar de kelder. Nonchalant probeerde hij het even; ja de tv deed het nog. Het NOS journaal, dat inmiddels was overgegaan op een nood-zendmast, bracht verwarde beelden. Bommen regenden op elke grote stad, op elk gehucht in het land – en niet alleen in het land – in heel de wereld! Washington, New York, Mexico stad, Hongkong en Moskou… het was overal een vuurzee. Over politieke spanningen werd niet gesproken – wel over…kometen? Thijs boog zich geïnteresseerd naar voren (Station Noord werd op datzelfde moment veranderd in een rokende krater, schokgolven deden hem wankelen toen hij ging zitten). Zou deze droom dan toch nog interessant worden? Uit de verwarde reportage bleek dat niemand enig idee had wat er aan de hand was. Er werd eerst van Russische raketten gesproken, maar de Russen wisten blijkbaar van niets. Thijs wierp nog eens rustig een blik naar buiten, waar een volgend projectiel zich klaarmaakte voor inslag. Hij fronste zijn wenkbrauwen – het irriteerde hem dat hij niet kon zien wat het was – een steen? Een raket? (een vogel? Vliegtuig?) Voordat het journaal een oplossing had, werd gemeld dat de belegering overal heviger werd en – met een flits en en vlam was het beeld sneeuw. Hilversum lag waarschijnlijk ook plat. Weer liep Thijs naar het raam – hij vroeg zich af hoe Yang dit meemaakte – en verschillende vrienden. Na jou, in zijn droom dan. Ineens werd aan de hemel een donkere wolk zichtbaar, die snel groter werd. Hemel… nu werd het echt gaaf – dat was geen wolk, dat waren duizenden en duizenden projectielen – zoveel dat de lucht er zwart van zag! Als een sprinkhanenplaag kwamen ze naderbij, voortgestuwd door een gigantische schokgolf. Thijs maakte zich op voor de Apocalyps – hem zou niets overkomen, en het zou een machtig schouwspel zijn, als die vlammen. Voor een droom dan – hij moest er niet aan denken dat dit iemand in het echt zou overkomen. En alsof dat niet gedacht had moeten worden, voelde hij hoe zijn vloer trilde onder de schokgolven. Hij werd opgestuwd en tegen het plafond aan gegooid – of kwam het plafond nu naar benden? Hij wist spoedig niets meer.

'Zie je wel' dacht hij toen hij zijn ogen opende. Wat was het nog donker – ach, hij had zijn wekker ook niet horen gaan. Hoe laat was het eigenlijk? Pas toen hij zich wilde omdraaien realiseerde hij zich dat hij niet meer in zijn bed lag. En dat hij in plaats van zijn muffe bedlucht, stofgruis inademde. Hij hoestte rochelend en probeerde overeind te komen. No chance. Hij probeerde na te denken, maar op de een of andere manier lukte dit maar heel langzaam. Pijn. Nee, hij had geen pijn. Was alles heel? Voorzichtig probeerde hij zijn benen te bereiken – yep, hij was tot zijn tenen oké. Eindelijk wenden zijn ogen wat aan het donker. Boven hem bevond zich zijn oerlelijke turkooizen klerenkastje. Zijn kleren lagen overal verspreid over hem heen – vandaar dat het had geleken alsof hij in bed lag! Wat er zich achter hem bevond kon hij niet zien, maar hij kon wel voorzichtig vooruit kijken – de holte waarin hij lag – als door God gespaard – liep voor hem nog een end door. Hij berekende dat hij op de begane grond lag, bij de keuken in de buurt. Op de één of andere manier was de bovenverdieping ingestort en – in een flits kwam de hele droom bij hem terug. Er ontsnapte weinig meer dan een schorre kreet aan zijn uitgedroogde keel, maar enkele seconden staarde hij met wijdopen ogen de duisternis in. 'God, het kon toch niet echt gebeurd zijn?' prevelde hij. Hij wist zo zeker dat het allemaal een droom was geweest. Op de één of andere manier hadden droom en werkelijkheid zich met elkaar vermengd misschien – maar daar wilde hij niet eens aan denken. Een misselijkmakende golf van angst borrelde in hem op. Het enige wat hem scheidde van totale ontreddering en een plas kots, was het feit dat hij dit alles nog niet zeker wist. Het huis kon ook gewoon zijn ingezakt of zo. Scherp luisterde hij of hij iets van stemmen hoorde, of het stoten van scheppen. Reddingswerkers, die naar hem op zoek waren. Niets. Het was doodstil.

Na vijf minuten lang krampachtig te hebben gebeden voor een menselijke stem of een ander geluid wat hun aanwezigheid kenbaar maakte, dwong hij zichzelf zijn paniek opzij te zetten. Dat dacht hij tenminste. 'Ik dwing mezelf nu mijn paniek opzij te zetten' bleef hij herhalen – het hielp geen zier. Hoe lang hield deze zaak het nog? Hij moest hier weg, en snel ook. Langzaam verschoof hij een voet – en kwam tot de ontdekking dat die vrij was, evenals de andere. Bewegen was geen probleem, nu was het alleen zaak om niets aan te raken. Hij zag weinig, maar had het gevoel alsof alles slechts op enkele dunne balken steunde. En die zou hij maar liever niet aanraken. De gang voor hem maakte een halve bocht. Hij dankte God nu op zijn blote knieën dat hij klein en tenger was. Iemand van een groter kaliber had hier beslist moeite mee gehad. Hij niet.
Om de hoek was er ineens een streepje licht. Zonlicht – godzijdank- de zon scheen in elk geval wel. Met zijn gezicht door het grijze stof kroop hij naar buiten. De atmosfeer was drukkend – ongewoon voor een Nederlandse lentedag. Hij was zo verdwaasd, dat hij er nauwelijks aan dacht om zich heen te kijken. Hijgend zakte hij door zijn armen en zijn gezicht dreunde in het gruis, waarin hij lag. Bloed liep van zijn kapotte lip zijn mond in. De klap en de smaak van zijn eigen bloed maakten hem er vreemd genoeg van bewust dat hij het voorlopig overleefd had. Voorzichtig krabbelde hij half overeind. Hij stond wankel overeind en draaide zich uit de zon, om beter om zich heen te kijken. Wat hij zag deed hem op zijn knieën vallen van verbijstering.

Alles was kapot. Tussen gelige wolken dwarrelend stof kon hij overal de ruines van huizen, flats en kantoren zien staan, die hem met holle, lege ramen aanstaarden. Het enige hoorbare geluid kwam van en fonteintje, dat was ontstaan nadat een waterpomp op straat was weggeslingerd. Er was geen levende ziel op straat.

Dode zielen waren er genoeg, overal. Welke kant hij ook op keek, overal om hem heen lagen de levenloze, vaak al stinkende lichamen van zijn buren. Het meisje, wat elke dag haar terrier uitliet voor zijn raam, lag een paar meter van hem vandaan. Haar gezicht was verkrampt tot een grimas van pijn, die veroorzaakt werd door een betonnen balk, die de onderste helft van haar lichaam vrijwel scheidde van haar bovenste. Haar gezicht was, hoewel vertrokken, nog gaaf, en haar blonde haar glansde in de zon. Eén van haar veters zat los.

Thijs keerde zich af en braakte. Het geluid weerkaatste tegen alle nog overeind staande muren in de omtrek. Hij hoorde het, en braakte opnieuw. Hij veegde zijn mond schoon en besefte dat hij weg moest van deze onheilsplek. Maar hij kon zijn trillende benen er niet toe bewegen te gaan staan. Voor een eeuwigheid (of waren het slechts enkele minuten?) bleef hij in het gruis zitten, met zijn hoofd tussen zijn knieën, zijn ogen gesloten. Weer probeerde hij na te denken, de paniekstemmen die gilden om aandacht in zijn hoofd te negeren.

Wie waren er dood? Was iedereen dood? Was zijn vriendin Ying Ying dood? En zijn vrienden van gang 8 Zuid? Zijn ouders? Zijn – hij onderdrukte de golf van paniek en begon te denken aan iets prettigs. Eten. God, nu voelde hij pas hoeveel honger hij had. Hij rechtte zijn hoofd, en besliste dat hij eerst op zoek zou gaan naar iets te eten, en dan naar zijn vriendin en vrienden. Waarschijnlijk had hij dagen onder het puin gelegen, versuft door de klap. Het gebrek aan voedsel verklaarde meteen zijn zwakte! Het idee van een shock kwam helemaal niet bij hem op.

Zijn huis aan de Moesstraat liet hij met één blik links liggen. Er was weinig meer over dan een na-dampende hoop puin. Waar Linde, Dré en Fancy waren, daar wilde hij niet eens aan denken. Voedsel was er niet te vinden, graven zou hij later wel.

Na lang aarzelen liep hij naar zijn dode buurvrouw toe. Hij probeerde niet naar haar en de betonnen balk te kijken, maar kon haar gebroken ogen niet vermijden. Rustig staarde ze naar de lucht. De dood kwam ineens heel dichtbij voor hem – iedereen lag zo – verpletterd, gestikt, doodgedrukt in hun eigen kelders, of levend begraven. Iedereen. Hij was alleen.
Hij snikte kort en graaide haar leren schooltas uit haar opengevallen hand. Naast wat papieren (ze had rechten gestudeerd, zoals hij altijd al gedacht had) vond hij twee appels, een boterham met jam en een pakje halfvolle chocolademelk. Gretig begon hij aan de appels. Meteen voelde hij zich wat sterker, en de drang om te weten of zijn vrienden nog leefden werd te groot. Drie meter van zijn oorspronkelijke standplaats vond hij ziojn fiets. Een beetje gedeukt, maar na twee trappen draaide het voorwiel weer naar behoren. Een appel in de hand en de rest in zijn broekzak, stapte hij op de fiets en begon aan een stille, lugubere tocht richting het centrum.


Fietsen was makkelijker gezegd dan gedaan. Niet alleen was Thijs' fiets zwaar gebutst en ratelde zijn achterwiel tegen zijn kettingkast, maar ook was er nauwelijks meer een weg te onderscheiden. De restanten van de oude wegen waren omvergeploegd door duizenden rotsblokken. Afgescheurde stukken asfalt slingerden tussen de half ingestorte huizen en flats. Hier en daar klonk wat gejammer uit de verte. Minstens de helft van de gebouwen stond in brand, wat de stad een verduisterde, grimmige aanblik gaf. Het lukte de zon nauwelijks om tussen de vuile, zwarte wolken door te priemen. Verder was de grond bezaaid met lichamen en afgerukte lichaamsdelen van mens en dier, en bloed en huisraad. Thijs dwong zichzelf niet naar de lijken te kijken. Hij zocht een afleiding bij de huisraad – hele babykamers lagen er op straat. De stapels Suske's en Wiskes, een nintendo en zes geblakerde barbiepoppen vormden een vlijmscherp contrast met de apocalyptische aanblik van de brandende stad. 'Zou dit het nu zijn?' vroeg hij zich somber af. 'De Apocalyps – het begin van het einde der tijden of zoiets. In feite waren de afgelopen uren pure science fiction geweest. Een kometenstorm die de aarde bestookt (van verscheidene kanten nog wel!), dat hadden zelfs Deep Impact en Armageddon niet durven te suggereren! Maar er waren meer vreemde zaken aan de hand. Zoals de temperatuurstijging.' Hij snoof en voelde het zweet in stralen over zijn rug lopen. De lucht was drukkend en vochtig, zoals voor een grote onweersbui. Even keek hij omhoog, maar de hemel was vrijwel verduisterd.

Tien minuten later stond hij wanhopig voor de stadgracht, die de binnenstad van de rest van Groningen scheidde. Voor zover hij kon zien waren alle bruggen volledig vernietigd, evenals de rijen schilderachtige woonboten die er hadden gelegen. In de gracht bevond zich nu een zee van opengebarsten scheepswrakken, huisraad, lijken en wat al niet meer. Messcherp staken sommige wrakken uit het water omhoog. Zwemmen zou hier een riskante gelegenheid worden. Thijs rilde. Aan de overkant, in hartje centrum, woonde zijn vriendinnetje Ying Ying. Even slikte hij, toen begon hij zijn schoenen en broek uit te doen.

Het water was smerig, lauw en zwart. Voorzichtig liet hij zich zakken. Bij nader inzien had hij besloten zijn schoenen aan te laten – onder water zou het wemelen van de scherpe stukken hout en ijzer, en een infectie oplopen was op dit moment vrijwel dodelijk. Vanaf het moment dat hij begon te zwemmen, wist hij dat hij niet alleen was in het water. Er was nog iets, en het was niet ver weg. Maar waarschijnlijk had het hem nog niet opgemerkt… Thijs haalde even diep adem en vergat zijn angstbeeld. Hij moest bij de stenen trappen aan de overkant zien te komen. En wel zo snel mogelijk. Ploeterend en spetterend zette hij zich in beweging – het ging best redelijk, en al snel was hij halverwege. Om zich heen keek hij nauwelijks – dat had hij allang afgeleerd. Toch trok iets ineens zijn blik. In zijn rechterooghoek zag hij dat zich iets losmaakte uit de schaduw van een groot wrak. Met een soepele plons gleed er een glad dierlijk lichaam het water in.

Totale paniek maakte zich ineens van Thijs meester. Met een gesmoorde gil spande hij zich tot het uiterste en bereikte toch nog ruim voor het beest de andere oever. Bliksemsnel hees hij zich de koude stenen trap op. Toen draaide hij zich om en staarde in twee gele oogjes. Dat was het enige dat hij zag. Twee gele oogjes op stelen kwamen boven het water uit en keken hem geslepen aan. Met een golf en een plons verdween de zwarte schaduw. Maar dit was pas het begin.
DE RAMP: VASCO
Vasco gaapte, deed zijn bril af en wreef in zijn ogen. 'Ik moet hier toch echt een keer mee stoppen, maar het is zo leuk'. Nadat hij om tien uur s'avonds het internet was opgegaan, bleef hij drie.. 'wacht eens…4 uur s'ochtends?!' zes uur doorgaan met surfen van pagina naar pagina. Wat mensen allemaal konden verzinnen als ze veel te veel tijd hadden was ongelooflijk, maar nu leek het wel of Vasco was begonnen te hallucineren van slaapgebrek, zo idioot was de inhoud van de websites geworden. Nu toonde zijn computerscherm een site, prachtig verzorgd, dat zogenaamd van een paar hackers was die ingebroken hadden in computers van de NSA (tuurlijk, de National Security Agency laat zich effe kraken), en daarbij gegevens hadden "bevrijd". Die gegevens, nu getoond op hun website, zou bewijzen dat een aantal onbekende voorwerpen, in de grote van enkele honderden meters elk, zich richting aarde bewogen.

Inmiddels (weer 2 uur later) zouden de voorwerpen de aarde bereiken. Vasco was nu overtuigd van de nepheid van de site. Dit gaat erg veel op ID4 lijken. Inderdaad, de onbekende voorwerpen remden af (zonder materie uitstoot? Of de makers hebben Newton vergeten, of dat is zeer interessante technologie) en kleinere voorwerpen kwamen er uit, zich richtend op steeds meer steden. 'Ook Nederlandse steden? Die hackers kunnen niet allemaal Amerikanen zijn, anders zouden ze het hebben gelaten bij "some boms in Europe too". Vasco gaapte. Nu moet ik toch ECHT gaan slapen…'

Toen echter de dj van Oor-radio vervangen werd door een alarmbericht, reageerde Vasco nog voordat hij echt wakker was geworden. Werken in een chemisch laboratorium leert je een ding voor alles: Do NOT doubt an alarm! (Als je blijft staan is het te laat….) Vasco duikt onder het stalen bureau, dat volgens verscheidene sterke verhalen van zijn vader behoorlijk wat kan hebben, terwijl een donderend geluid langzaam maar zeker de hele kamer vult….

Dit kan niet echt zijn. Dit kan niet echt zijn…Godverdomme, het IS echt!

Vasco zat half opgerold onder zijn stalen bureau. Blokken beton blokkeerden zijn uitgang. Ietwat katatonisch was hij alles aan het ontkennen.

Uiteindelijk, na een paar uurtjes, kwam Vasco tot rust en begon zijn wetenschappelijke training na te slaan.

'Ik heb mijn kan met thee hier onder het bureau staan, als ik het blad sla hoor ik het vrij duidelijk gonzen dus is er niet zoveel gewicht erop, en in deze hoek is een beetje tocht. Conclusie: ik zou mezelf hier voorzichtig uit kunnen graven!' Natuurlijk wist Vasco niet of hij nog steeds acht hoog zat, of dat de hele flat omlaag was gevallen, maar na de Turkse Aardbeving had hij geen zin om te testen of de Nederlandse hulpdiensten sneller zouden zijn. Bovendien, als heel Nederland zo gebombardeerd is, denk je dan dat ze in GRONINGEN zouden beginnen met uitgraven? Get real!

Na zo'n twaalf uur graven, onderbroken door een hazenslaapje, zag Vasco eindelijk weer daglicht. Een rotsblok van een enorme meteoriet had de Selwerd 1 studentenflat zo ongeveer in het midden geraakt: de verdiepingen 3 ton 7 waren weggevaagd, en de achtste, negende en tiende verdiepingen hadden een landing gemaakt op de onderste drie. Inmiddels was het ergens in de middag, en kennelijk was Vasco de eerste die uit het puin was gekomen.

Het uitzicht was niet bepaald troostvol. Selwerd 2 lag ook op zijn gat, het Patrimonium was gehalveerd, n richting centrum was alleen een kaploze Martini-toren zichtbaar boven een geeloranje vlammenzee..

Na deze eerste shock, kwam een raar gevoel van onbehagen over Vasco. Iets extras klopt hier niet. Er zit hier een staartje aan… Hij keek op, en zag een geelrode lucht – niet alleen van het vuur, maar ook achter de wolken had de lucht deze rare kleur gekregen…en het was ook verdomd warm. Erwin Kroll zou wel blij zijn met dit nieuwe record. Sinds wanneer wordt het 30 graden in september?

Voorzichtig, twijfelend, klom Vasco van de puinhoop af. Moe en dizzy ging hij zitten op de stoeprand, waar ooit de bus stopte. Hij lette niet op de fel groene plantjes die tussen de stoeptegels opschoten……
OP ZOEK NAAR OVERLEVENDEN
Verdwaasd, geschrokken en half aangekleed dwaalde Thijs nu door de brokstukken van de binnenstad. De A-kerk was volledig weg, de Martinitoren had iets weg van een geknakte gladiool, maar stond nog wel gedeeltelijk overeind. 'Die kerk heeft er al eeuwen opzitten, die krijgt een stomme meteorietenstorm echt niet weg,' dacht Thijs even. Hij bond zijn T-shirt voor zijn gezicht, want de rook maakte ademen erg moeilijk. In de verte zag hij een paar gestalten tussen de overblijfselen van winkels scharrelen, graaiend naar al wat ze maar konden verzamelen. Hij lette er nauwelijks op, pas als hij zijn vriendin gevonden had zou hij verder gaan denken.

Ying Ying schok op uit haar verdoving toen de zware plank boven haar in tweeën spleet. Een straal geelachtig licht snerpte in haar gezicht. In het tegenlicht was weinig meer te zien dan een zwarte schaduw, maar die krullen herkende ze uit duizenden! Ze was te schor en uitgedroogd om te schreeuwen, dus ze bracht weinig meer uit dan wat gepiep toen ze Thijs om de hals vloog.

Ook Ying Ying mankeerde niets, en aangezien Thijs erg weinig overlevenden had gezien dankte hij iedere God die hij maar kende op zijn blote knieën voor het feit dat ze nog gezond waren. Toen de avond viel zaten ze nog steeds bij Yings ingestorte huis. De stad werd spookachtig verlicht door de talloze vuren en gasbranden in de stad. In de verte waren schoten te horen, voor de rest was het doodstil.

De hele verdere dag hadden ze geprobeerd Yings huisgenoten te redden. Verwoed hadden ze in het puin gegraven en planken en huisraad weggesleept, maar het mocht al niet meer baten. Haar huisgenote Femmy vonden ze onder lagen baksteen en beton, slechts herkenbaar aan haar blonde paardenstaart. Toen ze haar ontdekten zijn ze opgehouden met graven – de overige huisgenoten – als ze al thuis waren – lagen meters diep onder het puin.

Die middag ontdekten ze nog wat: ook Ying Ying had gedroomd over de Apocalypse (zoals ze het maar waren gaan noemen). Ze liep net de trap op om een dunschiller te jatten van haar huisgenoten die een verdieping hoger woonden, toen het huis begon te trillen en ze geluiden van enorme inslagen hoorde. Snel liep ze door naar de keuken om daar uit het raam te kijken, en dat was haar redding. Toen het huis inzakte, kreeg ze niet de lagen puin op zich die haar buurvrouw Femmy gedood hadden. Ying Ying kwam vrij met een lichte shock en grote schaafwonden.

Toen ze dit aan Thijs had verteld viel ze in een uitgeputte slaap. Thijs keek naar haar en bedacht hoe ze nu verder moesten. Een enorme vrees bekroop zijn maag – de vrees om de mensen wie hij liefhad en van wie hij hield. Leefden zijn ouders nog, en zijn vrienden? Hij besefte dat zijn ouders, die in Nijmegen woonden, onbereikbaar voor hem waren. Maar zijn vrienden kon hij nog proberen uit te graven – bij de Turkse aardbeving waren er na dagen nog mensen levens uit het puin gehaald. Hij had het gevoel dat deze ramp immens veel vreselijker en harder had toegeslagen dan welke aardbeving dan ook, maar dat slikte hij weg. Joris, Jaap, Irka, Vasco, Tjytske, en de anderen moesten nog in leven zijn. In elk geval sommigen van hen!

Vlak voordat hij insliep bekeek hij Yings spullen die ze die dag uit het puin hadden gevist. Een paar geblakerde foto's van familie, haar portemonnee, wat dagboeken, kleding en instant mie-pakketten. Hij had er niet eens aan gedacht om zijn eigen spullen en huisgenoten uit te graven. Morgen zouden ze een heleboel mensen proberen te redden en…. Langzaam zakte Thijs' hoofd opzij.

Doodstil stonden ze voor de flat. Het zachte briesje kon de broeierige warme lucht niet verdrijven, maar innerlijk was Thijs ijskoud. Ze moesten wel dood zijn.

Ze stonden met z'n tweeën voor een berg puin, die zo hoog was dat ze zelfs de inktzwarte lucht leek op te slokken. Reusachtige betonnen balken bedekten de lagen steengruis, meubels, balkons en kleding. En mensen. Hier en daar stak een ontbindend lichaamsdeel van onder het gruis vandaan. Ying snikte even, en Thijs kneep zachtjes in haar hand.

Hier waren Irka en Joris geweest. Thijs wist het bijna zeker: Irka had hem de avond voor de ramp nog gebeld dat ze samen voor Irka's tv gingen hangen. Ze zaten altijd al bij Joris, vandaar dat hij maar eens bij haar op bezoek moest komen. Dat was ze waarschijnlijk noodlottig geworden. Thijs boog zijn hoofd. Tussen het puion zoeken deed hij niet. Irka woonde op de vierde verdieping – er waren er acht geweest. De bovenste vier verdiepingen waren op de onderste paar terecht gekomen. Niemand had dat overleefd. 'Kom,' fluisterde Ying. Ze greep zijn hand fermer beet. 'We moeten verder. Er is nog hoop dat ze toch nog bij Joris hebben geslapen.'

Doodmoe strompelden ze de straat in waar Joris' huis gestaan had. In heel oost-Groningen stond werkelijk geen huis meer overeind. De rijen ruines die er stonden brandden niet meer. Sommigen waren reeds overwoekerd (in enkele dagen? dacht Ying Ying) door snelle liaanachtige slingerplanten. Het schemerde al, en eigenlijk had het tweetal al lang moeten beginnen met het inrichten van een kampje voor de nacht. Als het nu donker was, was het ook echt donker. De meeste branden waren gedoofd, en straatverlichting was verleden tijd. Thijs zag van Ying Ying, die een paar meter voor hem liep, niet veel meer dan een vage schim. Ineens bleef ze staan. 'Het huis van Joris brandt nog', fluisterde ze. Thijs tuurde naar het flakkerende vlammetje tussen de spelonken van het huis. Hij slikte. 'Ying, dat is geen brand. Dat is een vuurtje!' stamelde hij.

Joris en Irka lagen ineengerold om het vuur. Het leek alsof Irka haar vrienden naderbij had voelen komen, want ineens wendde ze haar hoofd en keek Thijs door het duister recht aan. 'Heb ik even mazzel dat Joris' bed veel lekkerder ligt, niet?' zei ze rustig. Over haar wang liep een traan.
OP WEG
Het was laat in de ochtend toen de overlevenden van Selwerd 1 de ruïne verlieten die ooit hun woning was. Gedurende vier dagen nadat Vasco als eerste weer de open lucht inademde, waren nog levenden onder het puin gevonden. Vrouwe Fortuna heeft kennelijk een zwakte voor studenten, maar er zijn grenzen. Onder de betonnen blokken waren nog ruim tien bekende gezichten gevonden, waaronder Vasco's vrienden Sjoerd, Boy, en het Spaanse meisje Marcia. Allen waren te uitgeput om maar iets te zeggen, maar ze waren niet gewond. Ook flatgenoten Milo (die steen en been klaagde omdat het internet wel verdwenen zou zijn) en Stefano werden nog gevonden. Twee dagen later werd er ook gestopt met graven: niemand verwachte nog iets bruikbaars te vinden tussen de betonblokken.

Er was nog een reden om te vertrekken. Op de tiende dag na de Ramp had Jaap, staande op de puinhopen, in de verte water gezien. En inderdaad, twee dagen later had het wassende water de weiden ten noorden van Groningen in een zompig moeras veranderd. Toen Jaap, Vasco en Milo op een dag een verkenning uitvoerden, konden zij de omgeving nauwelijks herkennen. Het weer was heet, vochtig en het barstte van de muggen. Het asfalt van de wegen was gebroken door felgroene opkomende plantjes, boerderijen waren geheel overwoekerd terwijl de weilanden open waren gebleven, en alle ijzeren voorwerpen, van brug tot prikkeldraad, waren ernstig verroest. Terwijl de meeste bomen normaal leken, waren bomen die naast een huis stonden sneller gegroeid, met hun wortels en takken het gebouw vernielend. "Het lijkt wel of iets de natuur de mensheid laat aanvallen!" riep Vasco. Nauwelijks had hij dat gezegd of een paard rende op hen af. Luid hinnekend probeerde het de drie te vertrappen. Milo kreeg een rake klap van een hoefijzer en had een gapende vleeswond in zijn rechter dij. Jaap, bewapend met een stalen stang van zijn fitness apparatuur, wist het weg te jagen met een rake klap op de snuit. Het beest bleef snuivend toekijken terwijl het drietal terugkeerde naar de brug over het kanaal. Toen ze voorzichtig over de krakende brug liepen, zagen ze hoe een schaap door iets groens met ogen op steeltjes het water in werd getrokken..

Het groepje overlevenden had dus besloten de schamele resten van hun vorige leven te verlaten, met meenamen van zoveel mogelijk spulletjes. Behalve van de Selwerd flat, waren ze nog niemand anders tegengekomen: toen Vasco, Jaap en Sjoerd (die toen toevallig op bezoek was) gingen kijken of bij de Paddepoel nog iets te vinden was, waren zij in de gehele wijk niemand tegengekomen. Vasco was ook gaan kijken in de Poesstraat. Nummer 81 was ook ineengestort, en paniekerig groef Vasco door het puin. Van Thijs echter geen spoor: op Poesstraat 81 had kennelijk niemand de Ramp overleefd. "Miauw?" Nee, er was een overlevende, het huiskatje Dulmita. Zijn verdriet verbijtend, keerde Vasco met het diertje in zijn jas terug naar de Selwerd puinhoop.

Zo, een paar dagen later, na s'nachts praten rondom het kampvuur dat Jaap had gestart, was besloten Selwerd te verlaten, weg van het stijgende water. Er was hoop dat in het centrum meer overlevenden en middelen zouden zijn, en waarschijnlijk zou hulp uit de rest van de wereld het eerst daar aankomen. Zoniet, dan was het centrum nog altijd een hooggelegen punt, met hoge gebouwen, mocht het water blijven stijgen. Tsytske was de laatste om op haar fiets te stappen: ze keek achterom naar wat eens een studentenflat was, druk, bruisend van bezigheid(maar niet voor elf uur), energie, feest, hormonen, liefde en nog veel meer. Nu was dat allemaal verdwenen, en niemand wist waarom. "Kom je nog!"

Met een zucht stapte ze op de fiets, de anderen achterna. Niemand keek nog achterom.